Het ongelofelijke verhaal van een kunstmatige zoetstof
* (deel 3) *
Lay-Out: Vertaling Ed Gunneweg
Direct nadat het Bressler Rapport was verschenen stelde H.R. Roberts, directeur van het Bureau voor de Voeding van de FDA een onderzoeksteam samen van 5 personen om het Bressler Rapport te beoordelen. De beoordeling werd gedaan door een team van het Centrum voor Voedsel Veiligheid en toegepaste Voeding (CFSAN report). H.R. Roberts verliet de FDA en werd vice-voorzitter van de Nationale Frisdranken Associatie in 1978. FDA Toxicoloog Jacqueline Verrett werd benoemd tot Senior Wetenschapper van het Onderzoekteam van het Voedings Bureau.
Op 28 september 1977 ontving H.R. Roberts, directeur van Op 28
september 1977 ontving H.R. Roberts, directeur van Op 28 september 1977
ontving H.R. Roberts, directeur van het Bureau voor de Voeding van de
FDA, een rapport van het Onderzoeks Team van het Voedings Bureau dat
stelde dat de onderzoeken van G.D. Searle die zij hadden beoordeeld
juist bleken te zijn (zij bedoelden dat ze werkelijk waren
gehouden)
(Mullarkey 1994b, blz. 8).
Voor iedere grote afwijking die het Bressler Onderzoeks Team vond -- die boven vermeld staan en vele anderen -- was er commentaar van het Bureau voor de Voeding van de FDA dat het probleem vergoelijkte. Het scheen dat hoe serieus de fouten ook waren, het Bureau voor de Voeding van de FDA vastbesloten was de onderzoeken van G.D. Searle te aanvaarden.
De fouten in de experimenten zoals boven omschreven waren zo ernstig
dat het moeilijk was om al de grote fouten te minimaliseren in de
belangrijke onderzoeken. In sommige gevallen was het beste dat de CFSAN
doen kon om te zeggen dat "Het Onderzoeksteam geen bewijs kon vinden dat
dit een opzettelijke poging was om het onderzoek te beïnvloeden"
of "er kon niet vastgesteld worden of de uitkomsten gewijzigd
waren....."
(Farber 1989, blz. 111, GAO 1987, Appendix IV).
Senior Wetenschapper van het FDA Onderzoeksteam van het
Voedingsbureau, Jacqueline Verrett had de FDA verlaten toen ze
openlijk praatte over het Onderzoeksteam met Gregory Gorden,
onderzoeksjournalist van de UPI.
(Gordon 1987, blz. 497 of US Senate
1987):
Dr. Verrett verklaarde eveneens het volgende (Verrett 1987):
"Onze analyse van de gegevens op deze manier onthulde echter dat in deze drie onderzoeken, er inderdaad geen wezenlijke veranderingen waren die daaruit voortvloeiden, ofschoon er in vele gevallen niet tot een definitief antwoord kon worden gekomen vanwege de fundamentele gebreken van de onderzoeken.
"Ik zou het punt willen benadrukken dat we speciaal geïnstrueerd waren niet bezorgd te zijn over, of commentaar te leveren op volle geldigheid van het onderzoek. Dit zou gebeuren in een later onderzoek dat uitgevoerd zou worden op een hoger niveau."
"Het zou blijken dat de veiligheid van aspartaam en de afbraak producten nog steeds niet naar genoe-gen vastgesteld was, daar veel van de fouten die in deze drie evaluaties geciteerd waren eveneens aanwezig waren in al de andere door Searle aange-haalde onderzoeken.
"Ze vertelden ons in niet mis te verstane bewoor-dingen dat we niet over de geldigheid ervan mochten praten. En ik hoopte, ondanks dat ik al 19 jaar op die plek was, ik had beter moeten weten, dat na de evaluatie die wij deden er echt een objectief onderzoek zou zijn na het evaluatie die wij deden.
"Ik denk niet dat dat gedaan was, als ik zie wat ik in het GAO rapport heb gelezen. Ze hebben echt ondubbelzinnig deze onderzoeken niet objectief geëvalueerd, en ik denk echt dat het een keer fout had moeten gaan."
"We keken naar grote hoeveelheden details en gemakkelijke factoren in dit onderzoek, terwijl de basis van het onderzoek, het dieet en alle ande-re dingen, waardeloos waren. We hadden het over de jockey terwijl we het over het paard hadden moeten hebben, dat het zwakke benen had. Het is gebouwd op drijfzand."
De hoofd adviseur van de FDA schreef een brief aan de advocaat van de consument, James Turner, waarin werd ingegaan over diens ongerustheid omtrent de kwaliteit en geldigheid van de experimenten van G.D. Searle. De FDA verklaarde, "De openbare raad van onderzoek naar aspartaam moet een voertuig leveren voor de definitieve oplossing, tenminste voor die onderzoeken waarover u het meest ongerust bent." (Graves 1984, blz. S5498 Verslag van het Congres 1985a). Zoals later zal worden besproken kregen Dr. John Olney and James Turner, niet de kwaliteit en geldigheid van de onderzoeken van G.D. Searle gezien door de openbare raad van onderzoek.
1978
Op 13 december 1978, gaf de UAREP de resultaten van de analyses van 12 aspartaam onderzoeken van G.D. Searle. UAREP verklaarde in hun rapport dat "er geen afwijkingen waren in enig rapport van de indiener dat van voldoende belangrijkheid of wezen was om de oorspronkelijk verstrekte gegevens in opspraak te brengen." (Farber 1989, blz. 33) Bedenk, dat de Directeur van de UAREP in een interview stelde dat hun pathologen geen uitgebreid overzicht maakten van de onderzoeken, zij keken slechts naar het dierlijke weefsel (Graves 1984, blz. S5500 Verslag van het Congres 1985a).
Zoals bleek werden negatieve ontdekkingen door de FDA onthouden aan de pathologen van de UAREP die de onderzoeksresultaten nakeken (Gross 1987b, blz. 2-5). In sommige gevallen misten zij hersentumoren bij het analyseren van de objectglaasjes. Bovendien misten er een paar objectglaasjes die door de pathologen van de UAREP onderzocht moesten worden ondanks dat zij bij de FDA in veiligheid werden gehouden." (Olney 1987, blz. 6-7) FDA Toxicoloog Adrian Gross verklaarde dat het overzicht van de UAREP "geïnterpreteerd kon worden als niets minder dan witwassen." (Farber 1989, blz. 114). Gegeven dat het overzicht van de UAREP zo'n vooringenomenheid had ten gunste van G.D. Searle, dat men zich kan afvragen waarom de FDA een bedrijf, waarmaar een onderzoek ingesteld was voor bedrog wegens het betalen van $500.000, zou toestaan een bedrijf van buiten in te huren om hun onderzoeken "rechtsgeldigheid" te geven.
Ondanks het feit dat het UAREP rapport vooringenomen was, waren er
onnoemelijk veel voorbeelden in dat rapport dat G.D. Searle zelfs maar
marginaal juiste bevinden aan de FDA had door gegeven van hun testen
voor goedkeuring van aspartaam. Bij voorbeeld, in een onderzoek,
hadden twaalf dieren werkelijk hersentumoren, toch rapporteerde de
UAREP aan de FDA dat slechts drie dieren zulke tumoren hadden
(Gross
1987b, blz. 3-4).
1979
In maart 1979, concludeerde de FDA dat de aspartaam onderzoeken van G.D. Searle geaccepteerd konden worden. Ze besloten om de Onderzoeksraad bij een te roepen waarmee al meer dan vier jaar eerder was ingestemd door Dr. John Olney en Advocaat James Turner. (Federal Register 1979).
In april 1979, vatte de FDA de specifieke vragen samen die aan de Onderzoeksraad (PBOI) gesteld zouden worden. De FDA beperkte hierdoor de armslag van de Onderzoekscommissie zodat: (Federal Register 1981):
b. Of de inname van aspartaam de neoplasma tumoren zou veroorzaken bij de rat.
c. Gebaseerd op antwoorden op bovenstaande vragen.
(1) Zou aspartaam dan moeten worden toegestaan in voeding of zou de goedkeuring juist ingetrokken moeten worden.
(2) Indien aspartaam wordt toegestaan voor gebruik in voeding, m.a.w. als de goedkeuring niet wordt ingetrokken, welke voorwaarden voor het gebruik en etikettering zouden dan nodig zijn.
Dr. John Olney, G.D. Searle, en het Voedingsbureau van de FDA kregen
toestemming om wetenschappers aan te stellen voor het Onderzoekpanel
van 3 personen
(Farber 1989, blz. 34, Federal Register 1981, blz.
38286).
Het is belangrijk om aan te tekenen dat het beeld van het overzicht zeer beperkt was in het licht van al de verschillende bijwerkingen die aan de FDA gemeld waren. De onderzoekscommissie stond geen enkele discussie toe over de juistheid van de onderzoeken die voor de goedkeuring waren gehouden omdat zij het woord van bepaalde FDA functionaris voor waar aannamen dat deze onderzoeken bevestigd waren. "Uiteindelijk werd de onderzoekscommissie gezegd dat ze niet behoefden in te gaan op aspartaam in frisdrank, alleen in droge voeding.
In juni 1979, selecteerde de toenmalige FDA Commissaris, Sherwin Gardner de 3 persoons onderzoekscommissie. De panelleden waren: Peter J. Lampert, M.D., Professor and voorzitter van de afdeling pathologie van de Universiteit van California (San Diego), Vernon R. Young, Ph.D., van de Universiteit voor voeding en Biochemie, M.I.T., en Walle Nauta, M.D., Ph.D., Instituut Professor van het Departement voor Psychologie en Hersen Wetenschappen, M.I.T.
Dr. John Olney ageerde sterk tegen de keuze van Commissaris van een van de leden van het panel, Dr. Vernon Young, op gronden van belangen verstrengeling en gemis van kwalificaties (Olney 1987, blz. 3). Dr. Young had artikelen, die niet over aspartaam gingen, geschreven in samenwerking met wetenschappers van G.D. Searle (Brannigan 1983, blz. 196). Dr. Olney voegde er nog aan toe dat de vraag of asparaginezuur een zenuwgif was, gevraagd moest worden aan een neuropatholoog en dat Dr. Young daarop niet was gekwalificeerd omdat zijn gebied Voeding en Metabolisme was. Dr. Olney's tegenwerping werden verworpen door de zittende FDA Commissaris Sherwin Gardner en het panellid waar hij bezwaar tegen maakte werd aangesteld om de kwestie van de giftigheid van asparaginezuur te bestuderen.
Een van de leden van de onderzoekscommissie, Dr. Walle Nauta
verklaarde:
(Graves 1984, blz. S5498 Verslag van het Congres
1985a):
Dr. Nauta verklaarde dat hij zeker andere onderzoeken en factoren
overwogen zou hebben al hij had geweten dat aspartaam bedoeld was voor
gebruik in frisdranken
(Graves 1984, blz. S5503 Verslag van het
Congres 1985a).
1980
De nationale onderzoekscommissie stemde unaniem om het gebruik van
aspartaam af te wijzen totdat aanvullende onderzoeken naar de mogelijkheid
dat aspartaam hersentumoren zou kunnen veroorzaken zouden zijn
gedaan. De onderzoekscommissie was in het bijzonder bezorgd over
onderzoek E70 waarbij 80 ratten aspartaam toegediend kregen. Zowel de
groep met aspartaam als de controle groep liet een ongebruikelijk hoog
aantal tumoren zien, waaruit met zou kunnen opmaken dat beide
groepen uiteindelijk aspartaam hadden toegediend gekregen.
(Federal
Register 1981).
De nationale onderzoekscommissie geloofde niet dat asparaginezuur
een gevaar zou inhouden als zenuwgif. Toch wees Dr. Olney erop
dat:
(Olney 1987, blz. 3):
Ook het "conservatieve" veilige plasma niveau van asparaginezuur dat Dr. Young gebruikte was het niveau waarbij de helft van de dieren hersenbeschadigingen opliepen (Brannigan 1983, blz. 197). Deze fouten van Dr. Young werpen twijfel op bij de vraag van de veiligheid van asparaginezuur als onderdeel van aspartaam. We zullen dit onderwerp later gedetailleerder behandelen.
1981
Op 21 januari 1981, de dag nadat Ronald Reagan President werd, vroeg G.D.
Searle opnieuw goedkeuring aan voor aspartaam. G.D. Searle verstrekte
bij hun aanvraag verschillende nieuwe onderzoeken. Men geloofde dat
Reagan zeker Jere Goyan, FDA commissaris zou vervangen. De
betrekking van de manager van G.D. Searle, Donald Rumsfeld tot de
Republikeinse partij zouden zeker een rol spelen bij het besluit van
Searle om opnieuw goedkeuring aan te vragen voor de goedkeuring van
aspartaam op de dag dat Ronald Reagan werd
geïnstalleerd
(Gordon 1987, blz. 499 of US Senate 1987).
Volgens een voormalig vertegenwoordiger van G.D. Searle, Patty Wood
Allott, vertelde manager Donald Rumsfeld van G.D. Searle aan zijn
vertegenwoordigers dat hij, indien noodzakelijk, "dat hij hoe dan ook, er
voor zou zorgen dat aspartaam dat jaar zou worden goed
gekeurd."
(Gordon 1987, blz. 499 of US Senate 1987)
In maart 1981, werd een panel van 5 leden aangesteld door FDA
commissaris Jere Goyan om de punten die door de
onderzoekscommissie waren opgeworpen opnieuw te bezien.
(Gordon 1987,
blz. 498 of US Senate 1987; Mullarkey 1994b, blz. 8).
In april 1981 werd Arthur Hull Hayes Jr. door Ronald Reagan benoemd
tot FDA commissaris
(Graves 1984, blz. S5502 Verslag van het Congres
1985a).
Op 18 mei 1981 stuurden 3 van de wetenschappers van het 5 leden tellende
panel een brief naar de Panel advocaat, Joseph Levitt, waarin ze hun
bezorgdheid uitten over aspartaam. Deze drie wetenschappers waren
Satva Dubey (Chef Statistisch Onderzoek van de FDA), Douglas Park
(Wetenschappelijk Adviseur), en Robert Condon (Veeartsenijkunde).
Deze drie wetenschappers dachten dat de hersentumor gegevens die
in een onderzoek zo "zorgwekkend" waren dat ze goedkeuring van aspartaam
niet konden adviseren,(Gordon 1987, blz. 495 of US Senate 1987). In een
ander onderzoek zei Dubey dat er met de belangrijkste gegevens was
geknoeid
(Gordon 1987, blz. 499 of US Senate 1987).
In zijn UPI onderzoek, beschreef Gregory Gorden de ongebruikelijke gebeurtenis die volgden (Gordon 1987, blz. 499 of US Senate 1987):
Op 18 juli 1981 werd aspartaam goedgekeurd door FDA commissisaris
Arthur Hull Hayes Jr. voor gebruik in droge voedingsstoffen
waarmee hij de beslissing herriep van de Nationale Onderzoeksraad en
wetgeving aan zijn laars lapte van de bepaling over voeding, medicijnen
en cosmetica, sectie 409(c)(3) (21 U.S.C. 348), waarin staat dat een
voedingstoevoeging niet mag worden goedgekeurd als testen niet
doorslaggevend zijn. Federale registratie 1981, Farber 1989, blz 38). In
een arikel in het tijdschrift ''Common Cause'' verklaarde Florence
Graves dat twee leidinggevenden van de FDA zeiden dat Arthur Hull Hayes
jr. de aspartaam goedkeuring erdoor wilde drukken om de hervormingen
van president Reagan te signaleren. De ''redenering'' achter het
besluit van de FDA commissaris zal in een later gedeelte worden
besproken.
(Graves 1984, blz. S5497 Verslag van het Congres
1985a).
1982
Op 15 oktober 1982 verzocht G.D. Searle de FDA om goedkeuring om
aspartaam te gebruiken in frisdranken en
kindervitamines.
(Gordon 1987, blz. 499 of US Senate 1987; Farber
1989, blz. 38)
Op 1 oktober 1982 werd er een rectificatie gemaakt voor de wet die de octrooiwet van de VS zou wijzigen (een wet die de ontwikkeling van medicijnen voor zeldzaam voorkomende ziekten stimuleert)(Congressional Record 1982). Dit amendement verlengde het patent van slechts een product --- Aspartaam --- met 5 jaar, 10 maanden en 17 dagen(Gordon 1987, blz. 504 of US Senate 1987). De amendement noemde noch aspartaam noch G.D. Searle bij naam en er was geen discussie mogelijk over het amendement.
Het amendement werd ingediend door Senator Howell Heflin, voor stemming
voorgedragen door Senator robert Byrd en er doorgeduwd door
volksvertegenwoordiger Henry Waxman en Orrin Hatch. G.D. Searle vroeg
Senator Heflin om het amendement te steunen.
Heflin ontving $9000 van
leidinggevenden en hun vrouwen van de firma G.D. Searle als donatie voor
zijn campagne kort nadat dit amendement was goedgekeurd. Senator Byrd
kreeg een campagne bijdrage van $1000 van de directeur van G.D. Searle
voordat het amendement werd ingediend. Afgevaardigde Waxman ontving een
bijdrage van $1500 van het politieke actie commité voor frisdranken plus
$500 voordat het amendement was ingediend. Senator Hatch ontving
$2500 van het politieke actie commité voor frisdranken voorafgaand
aan zijn herbenoeming en $1000 ieder van Daniel Searle, Wesley
Dixon, (de zwager van Daniel Searle) en van William Searle (Gordon
1987, blz. 506 of US Senate 1987). Senator Hatch hield regelmatig
hoorzitting tegen die gingen over de veiligheid van aspartaam (Gordon
1987, blz. 506 of US Senate 1987).
Men zou er voor kunnen pleiten dat het voorstel om het patent van aspartaam van G.D. Searle te verlengen, het verlies van marketing tijd, veroorzaakt door de onderzoeken van de FDA herstelde. Het waren echter de afschuwelijke voor onderzoeken die tot vertraging en onderzoeken van de FDA leidden. Hadden zij de onderzoeken met enige deskundigheid uitgevoerd, dan was aspartaam net zo snel goedgekeurd als alle andere door de FDA-goedgekeurde voedingstoevoegingen.
Als de onderzoeken juist waren gedaan, zou aspartaam waarschijnlijk nooit zijn goedgekeurd in verband met ernstige bijwerkingen. Bovendien was het amendement slechts toepasbaar op een product en kon niet gelijktijdig voor andere producten gebruikt worden.
Tussen 1979 en 1982 gingen vier FDA leidinggevenden die deelnamen aan
het proces van het goedkeuren van aspartaam door de draaideur van de
FDA en kregen baantjes in het bedrijfsleven die nauw verbonden waren met
het onderwerp NutraSweet
(Gordon 1987, blz. 498 of US Senate
1987):
(Gordon 1987, blz. 498 of US Senate 1987).
1983
Waarnemend FDA commissaris, Mark Novitch keurde aspartaam goed voor gebruik in koolzuurhoudende frisdranken en koolzuurhoudende basis siroop voor frisdranken. (Federal Register 1983). FDA Commissaris Arthur Hull Hayes was die dag afwezig toen de goedkeuring werd getekend, maar hij werkte in deze zaak nauw samen met Mark Novitch (Gordon 1987, blz. 499 of US Senate 1987). Hij negeerde daarbij de eigen veiligheidseisen van de FDA, de dagelijks toegestane dosis aspartaam (ADI) werd meer dan verdubbeld, van 20 mg/kg to 50 mg/kg (Metzenbaum 1985).
Kort na de goedkeuring van de FDA voor gebruik van aspartaam in koolzuurhoudende dranken, verliet Arthur Hull Hayes de FDA door een aanklacht wegens ondoelmatigheid, nam een positie aan als faculteitsvoorzitter van het Medische College van New York en werd door Burston Marsteller (de PR-firma van G.D. Searle) ingehuurd als adviseur voor 1000 dollar per dag (Gordon 1987, blz. 499 of US Senate 1987).
Op 8 juli 1983 diende Dr. Woodrow Monte, de directeur van het Laboratorium voor wetenschap en Voeding van de Universiteit van de Staat Arizona een bezwaarschrift in tegen de goedkeuring van aspartaam, gebaseerd op de mogelijke serieuze bijwerkingen bij het langdurig gebruik van aspartaam. Dr. Monte was voornamelijk bezorgd over het langdurig gebruik van methanol (Federal Register 1984). Dr Monte diende ook een bezwaarschrift in bij het Departement voor de gezondheidszorg om aspartaam officieel te verbieden.
Eveneens op 8 juli 1983 diende James Turner een bezwaarschrift in tegen de goedkeuring van aspartaam, op persoonlijke titel en het Voedings Instituut voor de gemeenschap (Federal Register 1984).
Dr. Woodrow Monte, investeerde op aanwijzing van zijn advocaat $2,000
in effecten van G.D. Searle om geld bij elkaar krijgen voor de kostbare
gerechtelijke strijd tegen aspartaam. Uiteindelijk verloor hij $1,224.
Zijn aankoop van de effecten veroorzaakten enige verdeeldheid. Dr Monte
werd later door G.D. Searle beschuldigd van belangen verstrengeling.
Zijn advocaat had hem verteld dat hij "er geen kwaad in zag" om de
effecten te kopen. Een stap die Dr. Monte later een vergissing
noemde.
(Gordon 1987, blz. 508 of US Senate 1987)
Op 23 november 1983, weigerde de FDA een verzoek om de goedkeuring tegen te houden, "omdat het publieke belang er niet mee gediend was." (Federal Register 1984).
1984
Op 27 februari 1984 weigerde de FDA, Dr. Woodrow Monte en James Turner de mogelijkheid om een hoorzitting te houden met vragen over de veiligheids die in hun verzoekschrift waren opgeworpen (Federal Register 1984).
G.D. Searle zond een aantal lobbyisten naar de Staat Arizona
waaronder Andrew Herwitz, Gouverneur van Arizona, de voormalig Chef Staf
van Babbit's, Charles Pine, een vooraanstaande lobbyist uit Arizona,
Roger Thies, een advocaat van G.D. Searle en David West, een functionaris
van G.D. Searl
(Gordon 1987, blz. 507 of US Senate 1987; Stoddard
1995a, blz. 17).