Invloed aspartaamindustrie op het Wetenschappelijk Comité voor de Voeding (SCF) van de Europese Commissie Deel 2
* Door: Mark D. Gold *Aspartame Toxicity Information Center*
12 East Side Dr., Suite 2-18
Concord, New Hampshire, 02139 USA
1-603-225-2110
http://www.holisticmed.com/aspartame/
Vertaling: Ed Gunneweg
Onafhankelijke analyse van het "Oordeel van de Europese Commissie, wetenschappelijk comité voor de voeding: Update over de veiligheid van aspartaam / E951" (SCF 2002)
* "Aspartame Toxicity Information Center" werd opgericht door Mark D. Gold. Er werd geen subsidie ontvangen van de voedingsindustrie voor enig werk verricht door de auteur of door het 'Aspartame Toxicity Information Center'.
INHOUDSOPGAVE
<>Introductie *De invloed van de aspartaamindustrie en de wetenschappelijke Commissie voor de voeding *
Het Wetenschappelijk committee voor de voeding leest geen onderzoek *
Aspartaam en Formaline vergiftiging *
Aspartaam en Migraine / Hoofdpijn *
Aspartaam en invloed op de voortplanting *
Aspartaam en Gedrag, Kennis, Stemming *
Aspartaam en andere Effecten *
ADD/ADHD en gedrags onderzoek: Aspartaam and kinderen
DEEL TWEE
Aspartaam en formaline vergiftiging
"Dat zijn inderdaad extreem grote hoeveelheden formaline, een substantie die verantwoordelijk is voor chronische schadelijke effecten waarvan met ook heeft aangenomen dat het kankerverwekkend is....
"Men is tot de conclusie gekomen dat het gebruik van aspartaam een gevaar kan betekenen door de vorming van formaline produkten.(Trocho 1998)
A. Aspartaam- & formalineonderzoek dat door de wetenschappelijke Commissie voor de voeding werd genegeerd
De wetenschappelijke Commissie voor de voeding blijkt absoluut niet op de hoogte van het huidige onderzoek en overzichten betreffende aspartaam, formaline en methanol. De Commissie haalde alleen en vertrouwde enkel op de uitleg van een onderzoeker uit de aspartaam industrie (Tephly 1999) en een artikel uit een boek dat door onderzoekers van de aspartaam industrie was samengesteld (Stegink 1984a) als bewijs voor de veiligheid. De Commissie bleek zich in het rapport in feite verre te houden van het gebruik van de term "formaline" en vermeldde het alleen als ze een ander rapport aanhaalden (AFSSA 2002). Daar de Commissie het formaline onderwerp voor het grootste gedeelte negeerde, volgt hieronder een samenvatting van belangrijk onderzoek.
B. Samenvatting van aspartaam en formaline onderzoek
Methanol wordt na het gebruik van aspartaam snel geabsorbeerd (Davoli 1986). Methanol wordt in het lichaam omgezet in formaline (Kavet 1990). Een gedeelte van de formaline wordt omgezet in mierenzuur en door het lichaam verwijderd (Kavet 1990). Trocho (1998) toonde aan dat aspartaam opname door knaagdieren in kleine hoeveelheden 10 mg/kg lichaamsgewicht, zorgt voor opeenhoping van formaline in lever, hersenen, nieren en andere gedeelten van het lichaam. De formaline was gebonden als "adducts" aan eiwit en DNA. Onderzoek bij mensen toonde aan dat de vorming van adducts kan ontstaan door blootstelling aan formaline (Carraro 1997, 1999).Als we de ernst van opeenhoping van formaline door aspartaam gebruik buiten beschouwing laten en alleen de bewezen blootstelling aan aspartaam in aanmerking nemen, zien we veel onderzoek bij mensen waar bijverschijnselen zijn gerapporteerd door chronische blootstelling aan kleine hoeveelheden formaline:
- Onomkeerbare genetische schade door langdurige blootstelling aan kleine hoeveelheden (Shaham 1996)
- Hoofdpijn, vermoeidheid, benauwdheid (Main 1983)
- Slaap problemen, geïrriteerde huid, vermoeidheid, pijn op de borst, duizeligheid (Liu 1991)
- Hoofdpijn, vermoeidheid, allergische reacties (Wantke 1996)
- Symptomen aan skeletspieren, maagdarmklachten en symptomen van hart en bloedvaten (Srivastava 1992)
- Hoofdpijn, vermoeidheid (Olsen 1982)
- Hoofdpijn, duizeligheid, misselijkheid, moeite met concentreren (Burdach 1980)
- Cytogenetische effecten van lymfocyten in het bloed (Suruda 1993)
- Problemen met de vruchtbaarheid (Taskinen 1999)
- Negatieve cognitieve effecten (Kilburn 2000)
- Epileptische insulten en gedragsstoornissen (Kilburn 1994)
- Hoofdpijn, huid problemen (Proietti 2002)
- Laag geboortegewicht (Maroziene 2002)
- Gedragsstoornissen (Kilburn 1985)
- Geheugen problemen, evenwichtstoornissen en motorische stoornissen(Kilburn 1987)
De schatting van de blootstelling aan formaline zijn al eerder uitgerekend door deze auteur, gebaseerd op de opname van aspartaam, percentage van methanol uit aspartaam en het moleculair gewicht van formaline en methanol (ATIC 2000).
C. Public Relations, Aspartaam, Methanol, en Formaline
Voordat we gaan discussi?ren over hoe weinig de Commissie te zeggen had over aspartaam en formaline, is het interessant om alle typische PR verklaringen van de fabrikant en hun adviseurs te beantwoorden, die verklaren dat er geen problemen bestaan met aspartaam en formaline. De antwoorden hieronder zullen kort zijn. Gedetailleerde antwoorden en referenties kunt u vinden bij ATIC (2001) op het internet bij [ http://www.holisticmed.com/Aspartaam/abuse/methanol.php ].
Tabel van Public Relations verklaringen van de aspartaamfabrikanten
Met betrekking op methanol en formaline
Claim van de fabrikant
Onafhankelijk antwoord
Methanol wordt gevonden in fruit en alcoholische dranken in een grotere hoeveelheid dan in produkten met aspartaam.
- Alcoholische dranken bevatten grote hoeveelheden ethanol (een beschermende factor) waardoor methanol veel sneller wordt uitgescheiden voordat het wordt omgezet in formaline (Leaf 1952, Liesivuori 1991, Roe 1982).
- Vruchtensappen hebben eveneens beschermende factoren die formaline vergiftiging voorkomen. Vruchtensappen produceren genoeg methanol om "aangemerkt te worden als drank die belangrijk is vervuild met methanol" (Lindinger 1997) -- meer methanol dan wat chronische gezondheidsproblemen veroorzaakt bij beroepsmatige blootstelling (Kazeniac 1970, Kavet 1990, Frederick 1984, Kingsley 1954-55). Daar we geen chronische vruchtensap vergiftiging zien, moeten ze eveneens beschermende factoren bevatten. Vruchtensappen bevatten ethanol evenals andere mogelijke beschermende factoren.
De hoeveelheid methanol in het bloed wordt niet verhoogd wanneer aspartaam wordt gebruikt.
- In ieder onderzoek dat door de aspartaamindustrie wordt aangehaald, werd een zeer oude meettechniek gebruik (Baker 1969) die niet in staat is om verhoging die kleiner zijn dan ~500%. Geschikte methanol test methoden tonen ongeveer een verdubbeling aan van de hoeveelheden methanol in het bloed bij het gebruik van in verhouding kleine hoeveelheden aspartaam (Davoli 1986).
De hoeveelheid methanol uit Aspartaam is niet genoeg om vergiftiging te veroorzaken.
- De fabrikant verwijst naar hoeveelheden methanol die bijna de dood of dood veroorzaken in één dosis. Het is de formaline en mierenzuur (afbraakprodukten van methanol) die vergiftiging door kleine hoeveelheden veroorzaken, chronische blootstelling zoals eerder beschreven.
- De fabrikant haalt soms Reynolds (1984) aan, waar apen een hoeveelheid van 300 mg/kg methanol per dag kregen gedurende negen maanden zonder bijverschijnselen. Methanol en de afbraakprodukten zijn veel giftiger voor mensen dan bij andere dieren (Roe 1982). E?n dosis van 300 mg/kg methanol is in potentie dodelijk voor mensen Kavet 1991).
Formaline en methanol komt in het lichaam voor.
- De hoeveelheden formaline en methanol in het lichaam worden zeer nauw gecontroleerd zodat zelfs een licht blootstelling nadelige gezondheidseffecten kan veroorzaken (Wantke 1996)
Belangrijke hoeveelheden formaat (metaboliet van methanol) worden niet gevonden in het bloed en urine van mensen die gemiddelde hoeveelheden aspartaam gebruiken.
- Bij chronische formaline vergiftiging is "mierenzuur in de urine geen juiste maatstaf voor de biologische monitoring van blootstelling aan kleine hoeveelheden formaline." (Heinzow 1992). Metingen van formaat in het bloed zijn geen juiste maatstaf voor chronische blootstelling aan kleine hoeveelheden formaline (Osterloh 1996, d?Alessenro 1994)
In sommige voedingsmiddelen zit soms grotere hoeveelheden formaline.
- Formaline wordt in het lichaam aangemaakt nadat methanol uit aspartaam is geabsorbeerd. In tegenstelling met methanol, wordt formaline in voeding niet goed geabsorbeerd: "Opname vertegenwoordig een minder belangrijke blootstelling (aan formaline) omdat de verdunningsfactor en de chemische verbinding met de macromolekulen in de voeding de (formaline) concentratie belangrijk verminderd die wordt opgenomen door het maagdarmkanaal." (Restani 1991)
D. Wetenschappelijke Commissie voor de voeding en formaline vergiftiging
De Commissie gaf twee verklaringen met betrekking tot methanol- en formaline vergiftiging in hun rapport:
- door te verwijzen naar methanol die uit aspartaam wordt opgenomen verklaarde de Commissie:
- Wanneer ze naar Trocho (1998) verwijzen, waar ontdekt werd dat formaline adducts worden opgehoopt in de lever, de hersenen, lever en andere delen van het lichaam na de opname van aspartaam, verklaart de Commissie:
"Methanol wordt ook snel opgenomen en hoeveelheden in het bloed zijn gewoonlijk niet aan te tonen of er moeten grote hoeveelheden aspartaam worden toegediend (>50 mg/kg LG)."
Ze verwijzen naar Steging (1984a) als bewijs. Het tweede onderwerp uit de lijst hierboven legt uit hoe de fabrikant veel onderzoeken financierde waarbij gebruik werd gemaakt van een ouderwetse test voor methanol (Baker 1969) waarbij het niet mogelijk was om verhogingen groter dan ~500% te meten. Waarom vertrouwd de Commissie op een PR boek van de aspartaam industrie (Stegink 1984a) terwijl miljoenen mensen zeer nauwkeurig informatie uit onafhankelijke bronnen in de medische literatuur of van het internet krijgen?
"...radioactief gemerkte methanol zal verdeeld en verbonden worden met de koolstof van het lichaam, zodat het overal kan voorkomen waar methylisatie* voorkomt. De Commissie is het daarom eens met het onderzoek van Tephly (1999) dat de vorming van DNA adducts niet is aangetoond."
*vervanging van een zuurstof atoom door een methylgroep (Chemie)
Formaline is moeilijk direct te meten. Wat Trocho (1998) deed was de hoeveelheden aspartaam radioactief merken, zodat het in het lichaam gevolgd kon worden. Wanneer methanol door het lichaam reist, wordt het omgezet in formaline en daarna wordt een gedeelte omgezet in mierenzuur (formaat). Trocho (1998) toonde met de gegevens aan dat de hoeveelheid radioactief gemerkt materiaal in de hersenen, lever en nieren niet afkomstig kon zijn van methanol of mierenzuur of enige andere stofwisselings product van methanol -- anders dan van formaline verbonden aan eiwit.
Trocho (1998) gaf een relatief kleine dosis aspartaam aan knaagdieren en ontdekte dat formaline uit aspartaam werd gebonden aan eiwit en DNA (als adducts) en werd opgehoopt in de hersenen, lever en andere organen en weefsels.
"...Het alternatieve punt dat Tephly (1999) verklaarde, suggereert dat gemerkte aspartaam helemaal wordt omgezet in mierenzuur en koolstof-1 werd grondig door ons weerlegd, door gebruik te maken van experimentele gegevens. Er bevond zich geen gemerkte methionine noch thymine in eiwit en DNA in het ratten eiwit dat we respectievelijk in dat van ratten behandeld met aspartaam. Dit betekent -- onbetwistbaar -- dat het gemerkte eiwit aanwezig in DNA en eiwit adducts NIET was gebonden aan aminozuren of nucle?nezuur basen. De enige verklaring voor onze gegevens was dat het gemerkte eiwit was in de vorm van formaline adducts...." (Alemany 2002)
Als we veronderstellen dat de Commissie het Trocho onderzoek (1998) had gelezen en werkelijk gelooft (zonder enige alternatieve uitleg) dat het niet de formaline uit aspartaam gebruik was die ophoopte, dan zijn er de volgende vragen:
a. Waarom koos de Commissie ervoor om niet de aandacht te vestigen op het onderwerp van de blootstelling aan formaline, als ze onzeker waren over de ophoping van formaline uit aspartaamgebruik? Tenslotte heeft een groot aantal onderzoeken van blootstelling aan formaline bij mensen aangetoond dat het negatieve effecten veroorzaakt.
b. Waarom maakte de Commissie zich absoluut niet bezorgd over wat zich in het lichaam ophoopt door aspartaam gebruik in het Trocho (1998) experiment zelfs als ze er niet zeker van waren dat dat formaline was?
c. Waarom nodigde de Commissie de onderzoekers van het Trocho (1998) experiment niet uit, of onafhankelijke experts in chronische formaline en methanol vergiftiging om hen in deze kwestie te adviseren?
E. Formaline en excitotoxinen: samenwerkende vergiftiging
De Commissie liet gezondheidskwesties met betrekking tot de vrije vorm excitotoxische aminozuren (niet gebonden aan eiwit) verkregen uit aspartaam buiten beschouwing. Ze vertrouwden op en haalden oude en onjuiste informatie uit een aspartaam industrie boek aan (Stegink 1984a). Omdat ze vertrouwden op onderzoek van de aspartaamindustrie (Stegink 1984a) (of wellicht MSG onderzoek van de industrie (Walker 2000) voor informatie over excitotoxinen in voeding. De Commissie was onbekend met de noodzaak om potenti?le synergistische bijverschijnselen door blootstelling aan formaline en de vrije vorm excitoxisch aminozuur.
Het is niet de bedoeling van dit rapport om details te verstrekken over de effecten van excitoxinen in voeding. Uitstekende informatie over zowel acute en chronische effecten van excitoxinen in voeding kan men verkrijgen van Samuels (1999, 2002), Blaylock (1994), Olney (1984, 1988, 1990, 1994), Science (1972). Samuels (1999)(die op het internet verkrijgbaar is) is een bijzonder belangrijk verslag voor informatie over de manipulatie van onderzoek door de voedingsindustrie.
Na het gebruik van aspartaam, breekt ongeveer 40% ervan af in een vrije vorm excitotoxisch aminozuur dat snel wordt opgenomen (zolang het niet wordt toegediend in langzaam oplossende capsules) (Stegink 1987a). De snelle opname kan een dramatische stijging veroorzaken van dit excitotoxin in het bloedplasma (Stegink 1987a). Het is wel bekend dat de blootstelling aan excitotoxine in vrije vorm onherroepelijke schade kan veroorzaken aan hersencellen (in gebieden zoals het netvlies, hypothalamus enz.) bij knaagdieren en apen (Olney 1980, 1994). Om het teveel aan cel-vernietigende excitotoxische aminozuren uit de extracellulaire ruimte te verwijderen, voorzien de gliacellen die de neuronen omgeven ze met energie (Blaylock 1994, page 39, Izumi 2002). Dit vraagt groot hoeveelheden ATP (adenosine triphosphate)*. Formaat echter, een stofwisselingsprodukt van formaline verhindert de ATP (Liesivuori 1991).
Het blijkt dat methanol in het oog wordt omgezet in formaat (Eells 1996, Garner 1995, Kini 1961). Eells (1996a) toonde aan dat chronische blootstelling aan methanol bij ratten in kleine hoeveelheden leidde tot de ophoping van formaat in het netvlies van het oog. Gonzalez-Quevedo (2002) demonstreerde dat chronische methanol toediening aan knaagdieren de hoeveelheid excitoxisch aminozuur (bijvoorbeeld asparaginezuur) in het netvlies verhoogde. Van excitoxische aminozuren wordt aangenomen dat ze de oorzaak zijn van beschadiging van het netvlies (Romano 1998, Calzada 2002, Kapin 1999, Izumi 2002).
Roberts (1988a) verklaarde dat 25% van de reacties op aspartaam die hij onderzocht verminderd zicht of andere oogproblemen hadden (mistig zien, "heldere flitsen" of tunnel visie) 9% had pijn in een of beide ogen, 8% had verminderd traanvocht en 3% werd blind. Dr. Morgan Raiford, Oogarts en expert op het gebied van methanol vergiftiging getuigde voor Congres van de VS over aspartaam en schade aan het oog.
Dit product heeft enige giftige reacties in het menselijk oog en we gaan de trieste schade aan de gezichtszenuw zien, zoals blindheid, gedeeltelijke tot gehele atrofie van de gezichtszenuw. Zodra dit vernietigende proces zich heeft ontwikkeld is er geen herstel van het zicht mogelijk. We beginnen ook nog een giftige reactie te zien voor wat betreft het centrale zenuwstelsel die verband houd met het phenylalanine niveau van het centrale zenuwstelsel. Deze observaties zijn vager, het stimuleert echter beschadiging aan de hersenen en het centrale zenuwstelsel, dat zich openbaart als PKU zenuw beschadiging. Er zijn meer dan 3000 gevallen gerapporteerd, en de FDA heeft tot nu toe het bestaan ervan ontkent.
Schade aan het menselijk oog
Het menselijk oog laat 90% van onze intelligente input naar de hersenen en centraal zenuwstelsel toe. Alle leerprocessen zijn geconcentreerd tijdens ons leven. De mechanisme van de tragische beschadiging aan Het menselijk oog door dit product is al tientallen jaren bekend. Wanneer dit vergif in de spijsvertering komt, hoofdzakelijk het bovenste gedeelte, veroorzaakt deze aspartaam molecule een bijprodukt dat bekend staat als methanol of methylalcohol. Dit product komt in de bloedbaan en zodra het het gebied met snelle stofwisseling van de gezichtszenuw en netvlies bereikt, kan er zal er gedeeltelijke atrofie plaats vinden. Het oog kan niet langer dan negentig seconden zonder zuurstof en voeding zonder dat er enige schade ontstaat. Algeheel gezichtsverlies is aanwezig en er is geen terugweg. In het aller eerste begin, dat het "natte stadium" wordt genoemd, kan er behandeling plaatsvinden en de destructieve pathologie aan de gezichtszenuw en netvlies tot staan brengen. Hier moet de arts aan denken en hij moet het chemische voortdurende proces begrijpen. De schrijver heeft veel gevallen gezien waar bij de pati?nt door alle stadia van blind worden ging, daar de diagnose van ontsteking van gezichtszenuw werd gesteld, omdat de term onbekende ontsteking van gezichtszenuw werd gegeven kreeg men meestal stero?den tot men dik werd en een vollemaansgezicht ontwikkelde. Deze therapie toonde het volkomen gemis aan begrip van de biochemische physiologie op moleculair niveau. De veranderlijkheid of het begin van de atrofie van de gezichtszenuw is van het soort dat men allereerst aan deze pathologie moet denken en het verlangt een zekere mate van luisteren naar de pati?nt. De hoeveelheid symptomen verschillen per pati?nt.
Gedurende het laatste jaar heeft de schrijver het feit opgemerkt dat ieder deel van het centrale zenuwstelsel kan en wordt aangedaan. Toen de chemische stof phenylalanine werd vermengd met andere metabolische stoffen, zagen we symptomen die varieerden van gevoelloosheid/tintelen extremiteiten, gevoelens van onwerkelijk voelen, niet goed kunnen denken, problemen met zien, aanduidingen van het omkeren van woorden en gehoor beschadiging werden gerapporteerd. Dit kan en zal als de tijd rijp is problemen met leren veroorzaken. De medische gemeenschap moet op zijn hoede zijn dat we een probleem hebben dat aan de oppervlakte is gekomen, dat door de industrie is veroorzaakt. Ouders moeten waakzaam zijn voor de bijverschijnselen van dit giftige product en de reacties. (Raiford 1987)
A. Wetenschappelijk committee voor de voeding -- Gedeelten van het bewijs worden genegeerd en de rest wordt buiten beschouwing gelaten
In het voordeel van de Commissie geldt, dat hun rapport twee onafhankelijke dubbel-blinde onderzoeken aanhaalde, waarin tot uitdrukking kwam dat aspartaam hoofdpijn en migraines zou kunnen veroorzaken (Koehler 1988, Van Den Eeden 1994). Zoals bijna alle genoteerde onafhankelijke onderzoeken liet de Commissie deze onderzoeken heel snel buiten beschouwing als zijnde gebrekkig. Bij het rapport was ook een op een vragenlijst gebaseerd onderzoek (Lipton 1989) dat aspartaam en hoofdpijn met elkaar in verband bracht.
Wat het rapport niet vermeldde was:
- 1558 gevallen van hoofdpijn die aan de FDA (Food and Drug Administration) waren gemeld in de eerste 10 jaar na de goedkeuring van aspartaam in koolzuurhoudende dranken (DHHS 1993). De aan de FDA gerapporteerde reacties bedroegen minder dan 1% van de bijverschijnselen volgens een voormalig FDA commissaris (Kessler 1993)
- Dr. H.J. Roberts rapporteerde 249 gevallen van door aspartaam veroorzaakte hoofdpijn in op een vragenlijst gebaseerd onderzoek (Roberts 1988a).
- Andere gevallen van door aspartaam veroorzaakte hoofdpijn of migraine verschenen in de wetenschappelijke literatuur (Johns 1986, Blumenthal 1997, Strong 2000, Watts 1991)
- Van formaline uit aspartaam is bekend dat het hoofdpijn veroorzaakt (Main 1983, Wantke 1996, Olsen 1982, Burdach 1980, Proietti 2002)
- Excitotoxische aminozuren zoals monosodium glutaminaat (MSG), veroorzaken net zoals de excitotoxinen uit aspartaam staan er om bekend dat ze migraine en hoofdpijn veroorzaken (Kenney 1972, Ghadimi 1971, Schaumburg 1969, Scopp 1991, Ratner 1984). Noot: Door de industrie gefinancierde MSG experimenten vonden geen vermeerdering van het aantal gevallen van hoofdpijn, omdat:
- Bij door de MSG fabrikant gefinancierde experimenten gehouden sinds 1978, was aspartaam verborgen in de drank mix die aan de controle groep werd gegeven (Ebert 1991, Samuels 1999);
- MSG werd soms gecombineerd met een grote hoeveelheid suiker om de manier waarop het geabsorbeerd werd volledig te veranderen (e.g., Yang 1997);
- MSG werd in langzaam oplossende capsules gegeven om de typische veranderingen in het bloedplasma te verminderen (Stegink 1987a, Olney 1994);
- Veel andere experimenteel onderzoek of statistische trucjes werden gebruikt om te voorkomen dat bijverschijnselen werden gevonden zoals besproken door Samuels (1999).
- Chronische hoofdpijn (zoals gerapporteerd bij aspartaam gebruik) zorgen er voor dat functies worden beschadigd vaak erger dan die geassocieerd worden met chronische medische lichamelijke condities zoals artritis en diabetes (Solomon 1993).
Samenvattend, wijst al het wetenschappelijke en clinische bewijs erop dat aspartaam migraine en hoofdpijn veroorzaakt, behalve in een zeer gebrekkig, door de aspartaamfabrikant gefinancierd onderzoek (zie hieronder).
B. Wetenschappelijk committee voor de voeding -- Onderzoeken van de industrie zonder verdere vragen aanvaard
De Commissie baseerde haar gehele bewering dat aspartaam geen hoofdpijn veroorzaakte op een enkel, een dag durend dubbel-blind onderzoek dat gedeeltelijk werd gefinancierd door de fabrikanten van aspartaam (Schiffman 1987).
Het onderzoek werd gedeeltelijk gefinancierd door Monsanto/NutraSweet en gehouden op het Searl Centrum aan de Duke Universiteit. (Monsanto was eigenaar van G.D. Searle). Susan Schiffman deed haar onderzoek in het Searle Centrum aan de Duke Universiteit. Het Searle Centrum stond onder leiding van William Anlyan, een voormalig directeur bij G.D. Searle. Schiffman is voormalig adviseur van General Foods en G.D. Searle (Gordon 1987, Shapiro 1987).
Het rapport van de Commissie vergat de vele problemen met het onderzoek te vermelden, o.a.
- De aspartaam test duurde slechts een dag. In feite duurde bijna alle door de fabrikant gefinancierde onderzoeken op gevoelige groepen uit de samenleving minder dan 7 dagen. De onafhankelijke dubbel-blinde onderzoeken die constateerden dat aspartaam hoofdpijn kon veroorzaken duurden vier weken (Koehler 1988) of 14 dagen (Van Den Eeden 1994). Een onderzoek van ??n dag gecombineerd met ernstige fouten zoals u hieronder kunt zien, stonden er garant voor dat de onderzoekers konden rapporteren dat er geen "statistisch verantwoorde" bijverschijnselen waren.
- Aspartaam werd op een dusdanige manier gegeven dat zelfs industri?le adviseur toegaven dat het niet hetzelfde ("bio-equivalent") is als aspartaam in gewone produkten (Stegink 1987a). Aspartaam werd toegediend in langzaam oplossende capsules. Wanneer aspartaam in langzaam oplossende capsules wordt gegeven de verminderen de biochemische veranderingen die normaal optreden bij aspartaam opname uit gewone produkten. De opname van methanol wordt enorm vertraagd, waardoor het lichaam de kans krijgt er meer van te verwijderen voordat het wordt omgezet in formaline. De opname van excitotoxische aminozuren wordt vertraagd, zodat de lever de plotselinge piek in het plasma kan voorkomen wat gebeurt als aspartaam wordt gebruikt in vloeistoffen (Stegink 1987a, 1987b).
- 77.5% van de proefpersonen met een placebo kregen bijverschijnselen gedurende de een-dag periode! 45% van de proefpersonen met een placebo kregen hoofdpijn. Dit is een belachelijk hoog aantal proefpersonen die bijverschijnselen rapporteren bij placebo's op ??n enkele dag. Het aantal deelnemers dat in dit onderzoek werd gebruikt was "voldoende om een verschil van 33% te garanderen in de verschillende mate van hoofdpijn" tussen de aspartaam en de placebo controle groep zou gezien kunnen worden als statistisch belangrijk. Dit betekende dat wanneer minder dan 78% (45% + 33%) van de personen die aspartaam gebruikten hoofdpijn reacties zouden hebben gerapporteerd, dit niet beschouwd zou worden als statistisch belangrijk.
- veel veranderingen voor de proefpersonen. Wat was de oorzaak dat 77.5% van de proefpersonen die een placebo kregen bijverschijnselen kregen in ??n enkele dag. Wat was de oorzaak dat 45% van de proefpersonen die een placebo kregen hoofdpijn kregen. Anders dan de onafhankelijke dubbel-blinde onderzoeken van aspartaam en hoofdpijn (Koehler 1988, Van Den Eeden 1994), waren de volgende veranderingen gemaakt:
Het dieet van de proefpersonen was veranderd van hun normale dieet naar voeding bereid op het Medisch Centrum. Waarschijnlijk deden de onderzoekers geen poging om er zeker van te zijn of het nieuwe dieet monosodium glutaminaat (MSG), verborgen vormen van MSG (b.v. gehydroliseerd eiwit), of materiaal dan een intolerantie reactie zou kunnen veroorzaken. Veel van de proefpersonen namen vrij van hun werk ( controleurs van het verwerken van gegevens, statisticie, boekhouders, verkopers, directie assistenten enz) en van buiten de provincie kwamen om voor ten minste 5 dagen in het Medisch Centrum te verblijven. Ze kregen verschillende laboratorium onderzoeken gedurende hun verblijf. Veranderingen in dieet, stress door het reizen, vakantie nemen van het werk, laboratorium onderzoeken, of een combinatie van al deze dingen kunnen deze belachelijke hoge placebo reactie hebben veroorzaakt.
Er werden geen aanvangsmetingen gedaan. De onderzoekers deden geen zorgvuldige metingen bij de proefpersonen bij het normaal voorkomen van hoofdpijn bij een normaal dieet en in hun normale omgeving. Een reden waarom het erg belangrijk is dat ze zouden weten of het ontwerp van het onderzoek een aantal ongebruikelijke en onopzettelijke veranderingen in de frequentie van hoofdpijn zou veroorzaken die zowel bij de placebo- als de aspartaamgroep werd gerapporteerd
Alhoewel deze onderzoekers geen aanvangsmetingen hadden gedaan, kunnen we er zeker van zijn dat er iets niet in orde was het het onderzoek waardoor het grote aantal bijverschijnselen werd veroorzaakt bij grote meerderheid van de proefpersonen: 1) 77.5% van de placebo controlegroep hadden bijwerkingen, en 2) de proefpersonen hadden geen grote problemen met hun gezondheid die zo'n groot aantal symptomen zou kunnen veroorzaken gedurende een periode van een dag. Beide onafhankelijke dubbelblinde onderzoeken naar aspartaam en hoofdpijn hadden aanvangsmetingen (Koehler 1988, Van Den Eeden 1994).
Hoewel de Commissie kleine toespelingen maakte op (en snel beschouwing lieten) op commentaar over en kritiek op het onderzoek van Schiffman (1987) door de redacteur van het tijdschrift Headache (Edmeads, 1988), schenen de leden van de Commissie onwetend te zijn van gepubliceerde kritiek op het onderzoek van Schiffman (1987) door onafhankelijke onderzoekers.
"Jammer genoeg was hun experimenteel ontwerp zodanig gebrekkig dat de negatieve uitkomsten op geen enkele manier hun conclusie ondersteunde dat: "Aspartaam waarschijnlijk niet vaker hoofdpijn veroorzaakte dan pacebo's." (Elsas 1988)
"We geloven dat het onderzoek van Schiffman et al enige ernstige gebreken vertoonde en niet de werkelijkheid weergaf van migraine door voedingsfactoren.".... "Personen die gevoelig zijn voor migraine en andere door bloedvaten veroorzaakte hoofdpijn zouden voortdurend gewaarschuwd moeten worden voor de mogelijke verergerende rol van aspartaam." (Steinmetzer 1988)
B. Wetenschappelijk committee voor de voeding -- Alle onafhankelijke onderzoeken buiten beschouwing gelaten
Ten slotte bekritiseerde het committee de onderzoeken van Koehler (1988) en Van Den Eeden (1994) die vonden dat aspartaam migraine en hoofdpijn konden veroorzaken. De Commissie verklaarde dat deze onderzoeken niet het dieet gedurende het onderzoek zelf controleerde. Dat is juist. De onderzoekers beslisten de proefpersonen toe te staan hun leven normaal te leven en zich te houden aan hun normale voedingsgewoonte. Omdat beide onderzoeken aanvangsmetingen hielden van het regelmatig voorkomen van hoofdpijn van hun proefpersonen, konden ze zien dat slechts een verandering dat voor een gedeelte van dit experiment was ingevoerd, dat aspartaam (en niet placebo's), het gemiddelde aantal hoofdpijn veelbetekenend verhoogde, vooral bij het langer durende onderzoek van Koehler (1988).
De Commissie bekritiseerde ook het onderzoek van Koehler (1988) vanwege een groot aantal uitvallers. M.a.w. een aantal proefpersonen vielen uit het onderzoek. De totale lengte van het onderzoek was 13 weken (4 weken voor aanvangsmeting, 4 voor het testen van aspartaam, 4 weken voor het testen van pacebo's, 1 week tussen het testen van aspartaam en placebo's). De proefpersonen moesten een dagboek bijhouden van hun hoofdpijn en het gevolgde dieet. Het was te verwachten dat na 13 weken veel proefpersonen uit zouden vallen of hun hoofdpijn- en dieet dagboek niet goed zouden hebben bijgehouden. Er bleven echter voldoende proefpersonen over in het Koehler onderzoek (1988) voor een tamelijk grote en statistisch belangrijke vermeerderering groep te zien van het aantal hoofdpijngevallen in de aspartaam groep.
Er bleven echter meer proefpersonen over in het Koehler onderzoek (1988)dan in menig aspartaam onderzoek door de industrie die aangehaald werden in het Commissierapport zonder ook maar melding te maken van het kleine aantal proefpersonen (zie: Shaywitz 1994, Stegink 1984a). Natuurlijk zou het de voorkeur genieten om een groter onafhankelijk onderzoek te doen met dezelfde criteria in- en uitsluiting van proefpersonen en dezelfde (of langere) tijdsduur met en zonder aspartaam. Maar dit keer wezen alle acceptabel ontworpen dubbel-blinde onderzoeken, alle clinische bewijzen en al het bewijs met betrekking tot de afbraakproducten van aspartaam op het feit dat het migraine en hoofdpijn veroorzaakte.
Wel en niet beschreven bewijs door de Commissie
De Commissie zou gewaardeerd moeten worden door in het rapport een onafhankelijk, dubbelblind onderzoek te noemen, Camfield (1992) "dat aantoonde dat aspartaam de duur van sommige types epileptische insulten bij kinderen zou verlengen." Dat onderzoek duur echter slechts ??n dag. Een langere onafhankelijk onderzoek zou aanvullende effecten met betrekking tot epileptische insulten hebben kunnen vinden. De Commissie bracht naar voren dat Walton (1986) een geval van zeven insulten en manie na een hoge dosis aspartaam. Tot besluit haalde de Commissie drie onafhankelijke proefdier onderzoeken aan die een verband aantoonden tussen aspartaam en insulten (Guiso 1988, Maher 1987, Pinto 1988).
De volgende informatie werd niet genoemd in het Commissie rapport
Tussen 481 en 700 gevallen van epileptische insulten die bij de FDA werden gerapporteerd tijdens de eerste 10 jaar nadat aspartaam was goedgekeurd voor gebruik in koolzuurhoudende dranken (DHHS 1993). ()opmerking: De manier waarop de FDA neurologische reacties groepeerde maakt het moeilijk om het exacte aantal gerapporteerde insulten te bepalen.) Reacties die bij de FDA werden gemeld vertegenwoordigen minder dan 1% van de ervaren reacties volgens een voormalig FDA commissaris (Kessler 1993)
- Walton (1988) beschreef acht aanvullende gevallen van epileptische insulten veroorzaakt door aspartaamgebruik.
- Dr. Richard Wurtman ontving 80 gevallen van epileptische insulten veroorzaakt door aspartaamgebruik (Food 1986) en drie van deze gevallen werden door Wurtman (1985) beschreven in een medisch tijdschrift.
- Eshel (1992) rapporteerde twee gevallen van epileptische insulten veroorzaakt door aspartaamgebruik.
- In een op een vragenlijst gebaseerd onderzoek, rapporteerde Roberts (1988a) 80 gevallen van stuiptrekkingen en insulten veroorzaakt door aspartaamgebruik.
- Insulten bij mensen zijn gerapporteerd door chronische blootstelling aan formaline (Kilburn 1994).
- De Commissie haalde geen van de andere onafhankelijke proefdier onderzoeken aan die aspartaam met epileptische insulten in verband brachten (of de drempel voor epileptische insulten verlaagde) (Diomede 1991, Garrattini 1988, Kim 1988, Pinto 1986, Helali 1996). Ze haalden ook niet de discussie door Wurtman (1988) aan als een van de vele redenen dat een grote dosis gebruikt moest worden bij knaagdieren om de biochemische veranderingen bij mensen door aspartaam te simuleren.
- Insulten en andere bijverschijnselen door aspartaam gebruik bij piloten zijn in verschillende luchtvaart tijdschriften genoemd (Aviation Consumer 1988, Aviation Medical Bulletin 1988, Pacific Flyer 1988, CAA General Aviation 1989, Aviation Safety Digest 1989, General Aviation News 1989, Plane & Pilot 1990, Canadian General Aviation News 1990, NBAA Digest 1993, ICAS 1995, Pacific Flyer 1995, US Air Force 1992).
B. De lezer overweldigen met een lange lijst met referenties
De Commissie haalde het volgende aan uit het AFSSA rapport (2002)
"De oorzakelijke relatie tussen aspartaam en epileptische insulten is weerlegd door een groot aantal wetenschappers die hun opinie baseerden op veel experimentele onderzoeken gehouden op proefdieren of op clinische of telerantie onderzoeken bij mensen (enerson et al., 1996; Gaull, 1985, Rowan et al., 1995; Shaywitz et al., 1994; Tollefson et al., 1992, 1993; Daily et al., 1991; Zhi et al., 1989; Sze, 1989; Tilson et al.,. 1989)."
Op de eerste aanblik lijkt het een zeer indrukwekkende lijst met 10 onderzoeken.
Er staan echter twee onderzoeken in de lijst die het geven van aspartaam aan proefpersonen impliceren (Rowan 1995, Shaywitz 1994):
1. Bijna alle proefpersonen in deze door de industrie gesponsorde onderzoeken kregen anti-Epilepsie medicijnen gedurende het onderzoek! Het is duidelijk dat iedereen die deze twee onderzoeken aanhaalt als bewijs voor de veiligheid de wetenschappelijke literatuur niet heeft gelezen.
2. Het Rowan (1995) onderzoek diende aspartaam toe gedurende slechts een dag aan 18 proefpersonen (16 daarvan gebruikten anti-Epilepsie medicijnen). Het Shaywitz (1994) onderzoek diende aspartaam toe gedurende twee weken aan 10 kinderen (negen gebruikten anti-Epilepsie medicijnen). Roberts (1988a) keek naar 551 gevallen en rapporteerde dat reacties op aspartaam voorkwamen ergens van onmiddellijk tot meer dan een (1) jaar nadat het eerste gebruik begon. De onderzoeken kort te houden gaf de garantie dat er slecht weinig, of geen bijverschijnselen zouden zijn.
3. Aspartaam werd op een dusdanige manier toegediend dat zelfs industri?le adviseurs toegaven dat het niet "bioequivalent" (het zelfde) was als aspartaam in normale produkten (stegink 1987a). Aspartaam werd toegediend in langzaam oplossende capsules. Daardoor worden de biochemische veranderingen die normaal optreden na normaal aspartaam gebruik enorm verminderd. Opname van methanol wordt enorm vertraagd, waardoor het lichaam de mogelijkheid heeft om er meer van te verwijderen voordat het omgezet is in formaline. De opname van de excitotoxische aminozuren wordt vertraagd zodat de lever de plotselinge piek in het plasma van deze aminozuren kan voorkomen, die bij gewoonlijk gezien wordt bij gebruik van aspartaam in vloeistoffen (Stegink 1987a, 1987b).
Er moet opgemerkt worden dat bij het onderzoek van Rowan (1995) een bevolkingsgroep gebruik werd die gevoelig was voor aspartaam en die aangaven dat ze epileptische aanvallen hadden door het gebruik van aspartaam. Maar doordat practisch alle proefpersonen Epilepsie medicijnen kregen, en aspartaam slechts een dag werd toegediend op een manier die de giftigheid verminderde, was er weinig kans dat er bijverschijnselen zouden optreden. Het kleine aantal proefpersoenen in beide onderzoeken betekende dat als er al reacties op aspartaam zouden zijn, het onaannemelijk zou zijn dat het aantal reacties beschouwd zou worden als "statischisch van groot belang."
Het kleine aantal proefpersonen in beide onderzoeken betekent dat als er reacties op aspartaam waren, het onaannemelijk zou zijn dat dat aantal reacties beschouwd zou worden als "statistisch verantwoorde conclusie." De Commissie stelde een lijst op van onderzoeken die gingen over aspartaam en epileptische insulten, Enerson (1996) is een eenvoudig overzicht met betrekking tot aspartaam en epileptische insulten in een door de aspartaam industrie samengesteld Public relation boek. Gaull (1985) is een brief aan de redacteur door een arts van het bedrijf NutraSweet als antwoord op een brief aan de redacteur waarin verscheidene gevallen van door aspartaam veroorzaakte insulten werden samengevat Wurtman (1985). Er is niets mis met brieven aan de redacteur, maar het oordeel van Gaull vertegenwoordigd geen nieuw experimenteel onderzoek. Sze (1989) is een overzicht van eerder proefdieronderzoek met betrekking tot door aspartaam veroorzaakte insulten. Het overzicht is handig (zoals de meeste overzichten), maar het bevat geen enkel oorsponkelijk onderzoek. Tollefson (1993) is een overzicht van clinisch onderzoek dat betrekking heeft op meervoudige chemische overgevoeligheid en vat dezelfde informatie samen over aspartaam van Tollefson (1992) die de Commissie hierboven al had aangehaald.
De volgende drie onderzoeken die door de Commissie werden aangehaald zijn proefdier onderzoeken met betrekking tot door aspartaam veroorzaakte insulten, Dailey (1991), Tilson (1989), Zhi (1989). Deze onderzoeken zijn in contrast met de vele onafhankelijke dieronderzoeken die boven zijn aangehaald en die aspartaam verbinden met gevoeligheid voor insulten bij dieren.
Dan houden we ??n onderzoek over dat aangehaald werd door de Comissie dat naar de gevallen keek die aan de Food and Drug Administration (FDA) werden gerapporteerd m.b.t. aspartaam en insulten Tollefson (1992). De auteur meldde dat de FDA 251 rapport verslagen had ontvangen van aspartaam en insulten. De waarheid is dat de FDA verschil maakte tussen "insulten", "Gran Mal insulten" "Petit Mal insulten" "Complexe gedeeltelijke Insulten" en mogelijk "andere neurologische gevallen" (DHHS (1993). Het rapport van Tollefson (1992) ging alleen over de 251 insulten genoteerd in de "insulten" categorie.
Tollefson (1992) classificeerde toen op misplaatste wijze 13 gevallen als "zeer onwaarschijnlijk verbonden met aspartaam" omdat medische verslagen niet beschikbaar waren. Een passender categorie zou "onbewezen oorzaak" hebben moeten zijn. Nog 111 andere gevallen werden ook geclassificeerd als "zeer onwaarschijnlijk verbonden met aspartaam" als er mogelijk een andere oorzaak voor het insult was of dat de arts het niet met de pati?nt was dat aspartaam het insult veroorzaakte. Opnieuw zou een passender categorie zijn geweest "onbewezen oorzaak". Bij de 127 overgebleven zaken keerde in 32% van de gevallen de insulten terug iedere keer dat de persoon andere producten met aspartaam gebruikte. In 28% van de gevallen keerden de symptomen (insulten) iedere keer terug wanneer de persoon hetzelfde product met aspartaam gebruikte. Ondanks de ongebruikelijke manier waarop Tollefson (1992) zijn pati?nten classificeerde, waren er toch nog een groot aantal pati?nten die clinisch-herhaalbare insulten kregen door aspartaam. De volledige tekst van dit onderzoek ondersteunt niet de stellingname van de Commissie dat aspartaam geen epileptische insulten veroorzaakt.
In de samenvatting negeerde de Commissie veel van het onafhankelijke bewijs dat aspartaam in verband bracht met insulten. Ze vertrouwenden hoofdzakelijk op overzichten van de industrie, een brief van een medewerker van de fabrikant, door de fabrikant gesponsord proefdier onderzoek, twee zeer kort dubbel blinde onderzoeken bij proefpersonen die anti-Epilepsie medicijnen gebruikten en een analise die liet zien dat sommige proefpersonen reproduceerbare insulten hadden na het gebruik van aspartaam door hetzelfde of andere producten.
Ga verder met het 3e deel